Zwaar leven

Op Facebook lees ik verontwaardiging over het instellen van een 'bijdrage' voor marifoongebruik. "Het watersportertje pesten is weer begonnen" is de tendens. Een van de Facebookers reageert met een soort 'kom op jongens, 31 euro, waar heb je het over'. En refereert aan een oude column in Zeilen van me. Eentje waarin ik stel dat we met zijn allen niet zo verwend moeten zijn.
In dit geval: we kunnen de sluis ook bellen? Of gewoon geduldig wachten? Maar nee, we willen die marifoon. En dat is dus straks niet meer gratis.

Stop met zeuren. Ga zeilen.

(en dit is de column waar Joke Dekkers naar verweesHappy

Pauze

“De gemeente gaat zich beperken tot zijn kerntaken. Dat is wat we als antwoord kregen toen we nieuwe voorzieningen voor de haven vroegen. Het is een wat omfloerste manier om te zeggen dat we het zelf moeten regelen, maar het is nu eenmaal zo. Dus als we elektriciens in ons ledenbestand hebben, dan het verzoek je te melden.”

“Meneer de voorzitter, dat kan de gemeente toch niet maken? De haven is toch van hen, dan moeten zij het toch regelen? Dat ze ons nou gewoon laten zitten, dat kan toch niet? En dat u het , als club, zomaar accepteert, dat kan toch ook niet?”

De voorzitter zucht. Hij had gehoopt dit onderdeel van de vergadering als een soort hamerstuk weg te kunnen werken. Helaas…

De vergadering was aan het morren. Gemompel met hier een en daar een uitschieter, in de vorm van verontwaardiging, dat was te horen aan de toonhoogte en de woordkeuze. Hoe moest hij hier nu weer mee omgaan? Hij pakte zijn hamertje en tikte een paar keer. Ze werden stil.

“De gemeente heeft aangegeven dat ze het pachtcontract willen handhaven, maar de uitvoering daarvan willen aanscherpen. In de door ons gevraagde toelichting, die we mondeling hebben gekregen, bleek dat de gemeente voornemens is het contract naar de letter op te gaan volgen, en niet meer naar de geest, zoals we gewend waren. Praktisch betekent dat voor ons: de bak, die wij de haven noemen, is van de gemeente. De kadewanden, de randen van de bak, zijn voor dus voor hen. Wat wij als pachter in die bak doen, moeten we zelf weten. En dus ook zelf onderhouden. Willen wij nieuwe steigers, of nieuwe elektra zuilen, dan moeten we dat zelf regelen. Want de gemeente ziet het niet meer als haar kerntaak.”

“Maar we pachten toch? We betàlen! Dan mag de gemeente toch wat terugdoen?”

“De gemeente heeft het jaren wèl gedaan! Waarom opeens dan niet meer?”

“Meneer de voorzitter, als we minder krijgen voor ons geld, gaat de pacht dan ook naar beneden?”

Er kwam een spervuur van vragen op hem af. De meningen van de vergadering rolden over hem heen. De een met nog meer verontwaardiging dan de ander.

Hij dacht aan zijn moeder, die vanaf 1 januari niet langer elke dag een dame had die haar haar steunkousen hielp aan te trekken, maar nog maar drie keer per week. Zijn vrouw reed nu die andere dagen de tien kilometer naar het volgende dorp om haar te helpen. Aan haar buurvrouw, die afscheid had moeten nemen van haar ‘werkstertje’, die eerst elke week kwam voor een paar tientjes per maand en die nu twintig euro per uur moest kosten. Aan zijn eigen buurjongen, die niet meer met het busje naar de dagopvang kon, maar nu dagelijks gebracht moest worden door zijn ouders, die dat op hun werk gelukkig hadden kunnen regelen.

Hij zuchtte. Pakte zijn hamer.

“Dames en heren, het IS zo. Pauze.”

En nu een borrel, dacht hij.